Interval tussen de eerste en tweede vaccinatie
Voor het BioNTech/Pfizer-vaccin wordt een prikinterval van 6 weken gehanteerd tussen de eerste en de tweede prik, voor Moderna 4 weken en voor AstraZeneca 12 weken. Eerder, op 8 maart, adviseerde de Gezondheidsraad in het advies Spoedvragen COVID-19-vaccinatie, op basis van de toen beschikbare gegevens om de prikintervallen niet verder te verlengen vanwege onzekerheid over de mate van bescherming. Ook is onzeker wat het effect is op de verspreiding van bestaande en nieuwe virusvarianten zoals de Zuid-Afrikaanse variant en de Braziliaanse variant.
Uit modelberekeningen van het RIVM op basis van recente wetenschappelijke gegevens, blijkt dat het een gunstig effect op ziekenhuisopnames kan hebben als meer mensen eerder één prik hebben gekregen. Het effect is in het gunstigste geval ongeveer 5 ziekenhuisopnames per dag minder. Ter vergelijking, van begin maart tot 10 april werden per dag rond de 200 mensen met COVID-19 opgenomen. Het mogelijk gunstige effect op het aantal ziekenhuisopnames zal naar verwachting niet eerder dan eind mei optreden. Het relatief kleine en late effect op het aantal ziekenhuisopnames kan volgens de Gezondheidsraad opwegen tegen de eerder gesignaleerde – niet te kwantificeren – onzekerheden rond verlenging van het interval.
De Gezondheidsraad geeft de minister van VWS daarom in overweging het prikinterval van de vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna te verlengen naar 12 weken zolang er schaarste is aan vaccin. Dit betekent een prikinterval van 12 weken voor alle drie de vaccins – BioNTech/Pfizer, Moderna en AstraZeneca. Wanneer er voldoende vaccin beschikbaar is, zou het interval teruggebracht moeten worden naar dat wat in de productinformatie van de verschillende vaccins wordt aanbevolen.