2018: Een terugblik met vicevoorzitter Marianne Geleijnse
Prof. dr. Marianne Geleijnse is sinds 1 januari 2018 vicevoorzitter van de Gezondheidsraad. De ene helft van de week werkt ze voor de raad in Den Haag, de andere helft als hoogleraar Voeding en hart- en vaatziekten aan de Wageningen Universiteit. We blikken met haar terug op haar eerste jaar als vicevoorzitter. Welke veranderingen ziet zij op de Gezondheidsraad afkomen? En hoe bewegen we daarin mee?
De wereld om ons heen verandert. Hoe heeft u dat gemerkt in uw eerste jaar als vicevoorzitter?
Er is veel veranderd in 30 jaar dat ik werkzaam ben in de wetenschap. Technologische ontwikkelingen creëren nieuwe mogelijkheden. En informatie is voor alle Nederlanders snel toegankelijk geworden. Dat merken wij als Gezondheidsraad ook. Men verwacht van ons dat wij snel kunnen reageren op ontwikkelingen. Dat we wendbaar zijn. Toch is het voor onze adviezen juist ook belangrijk om te wachten tot het wetenschappelijke bewijs gerijpt is. En dat kost tijd. Soms is dat voor de buitenwereld moeilijk te begrijpen. Het maakt dat wij ons meer bewegen als een stoomschip dan als een zeilbootje. Maar daar zit ook onze kracht: de kwaliteit en gedegenheid van adviezen blijven – ook onder tijdsdruk – onverminderd belangrijk. Maar we willen tegelijkertijd flexibel zijn. Dat doen we door onze werkwijzen zo efficiënt mogelijk in te richten. Het gaat erom dat we de juiste dingen op het juiste moment doen en de verwachtingen goed managen. Wij willen natuurlijk dat onze adviezen tijdig verschijnen, zodat ze in het beleid meegenomen worden. Dan heeft het werk impact. Ik heb gezien dat we daarin het afgelopen jaar grote stappen hebben gezet. We zijn ons meer bewust dat naast inhoud, het proces en communicatie en samenwerking even belangrijk zijn.
“De kwaliteit en gedegenheid van onze adviezen blijft ook onder tijdsdruk onverminderd belangrijk.”
Kunt u aangeven hoe u dat concreet heeft gezien?
Onze secretarissen en ondersteuners experimenteren met andere werkvormen en toetsen of dingen bij sommige adviezen ook anders kunnen. Bijvoorbeeld een adviestraject met minder vergaderingen en een hoorzitting, zoals bij het advies over Plaatjesrijk Plasma is gebeurd. Een ander voorbeeld is het werken met subcommissies. In plaats van het bij elkaar roepen van een hele commissie, wordt een specifiek thema grondig voorbereid door een aantal superexperts en pas daarna breder besproken. Of er wordt in plaats van een vergadering gekozen voor een schriftelijke commentaarronde. Een creatief voorbeeld zag ik bij de vaste Commissie Vaccinaties. Daar werd gewerkt met een spelvorm om de terminologie helemaal helder te krijgen. Zo voorkom je dat mensen langs elkaar heen praten. Dat vond ik origineel en slim. Het zijn soms de kleine dingen waar je tijd mee wint en waarvan je de rest van het traject plezier hebt. Ik noem allemaal voorbeelden van nieuwe en meer efficiënte manieren van werken waar we – afhankelijk van het onderwerp – mee experimenteren. Door hierin bewust keuzes te maken en het proces vooraf bewust in te richten, krijg je meer speelruimte in je werk.
Ik heb ook gezien dat we ons allemaal veel meer bewust zijn van de omgeving waarbinnen wij als Gezondheidsraad opereren. We spiegelen ons aan andere organisaties. Hoe pakken zij dingen aan? Ik ben bijvoorbeeld met een werkgroep mee geweest naar het Sociaal Cultureel Planbureau om te kijken hoe zij omgaan met het zoeken van literatuur. Dan ontdek je dat we in feite allemaal tegen dezelfde zaken aanlopen en echt van elkaar kunnen leren. Wij halen de buitenwereld dus steeds meer binnen, maar ook andersom maken wij meer verbinding met onze omgeving. We maken bijvoorbeeld vaker een video bij een advies, of onze secretarissen presenteren op een congres, zodat onze – soms best ingewikkelde – adviezen soepeler landen bij een breder publiek.
“Wij halen de buitenwereld dus steeds meer binnen, maar ook andersom maken wij meer verbinding met onze omgeving.”
Op welke manier heeft u daar als vicevoorzitter een bijdrage aan kunnen leveren?
Het helpt dat ik ook nog met één been volop in de universitaire wereld sta. Ook daar zie je continu veranderingen: nieuwe methoden en kennis. Die kennis kan ik delen binnen de Gezondheidsraad. Ik probeer mensen dan ook uit te dagen om daarin hun grenzen te blijven verkennen.
Ik heb veel met de mensen in de organisatie gesproken over vragen als: wat is onze positie als Gezondheidsraad. Wat is onze niche en ons eigen gezicht? Dan blijkt steeds weer dat wij binnen allerlei adviesorganen echt een unieke positie hebben, omdat wij ons primair baseren op wetenschap. Dat zorgt ervoor dat onze opdrachtgevers echt een solide basis hebben voor het ontwikkelen van gezondheidsbeleid. Ook bij het binnenbrengen van de ervaring en kennis van behandelaren en patiënten, hanteren we een wetenschappelijke werkwijze. We wegen zorgvuldig af: welke geluiden vertegenwoordigen meer mensen dan andere? En hoe moet je die geluiden beoordelen? Het feit dat wij ons bewust zijn van wat er in de omgeving speelt, is belangrijk voor de context van een advies. Die open houding helpt ons om af te wegen of we de juiste vragen stellen. Op die manier heeft een bewindspersoon of parlementariër er ook echt iets aan.
“Onze open houding helpt ons om helpt ons om af te wegen of we de juiste vragen stellen.”
Kunt u iets vertellen over adviezen waar u zelf bij betrokken bent geweest?
Ik ben met name intensief betrokken bij de meeste adviezen die binnen het domein van volksgezondheid vallen. Een voorbeeld van een advies dat mij bijzonder boeit – vanuit mijn achtergrond in de voedingswetenschap – is het advies Alcohol en hersenontwikkeling bij jongeren. Het onderwerp raakt veel mensen en er spelen grote belangen. Dat maakt het een gevoelig, maar ook ingewikkeld onderwerp. Alleen al de vraag: wat zijn hersenen? Is dat het weefsel zelf, zijn het schoolprestaties? De commissie heeft hierin uitstekend werk geleverd en alle geluiden zijn goed aan bod gekomen. Dit heeft geleid tot een weloverwogen advies dat goed is ontvangen, met een snelle reactie van de staatssecretaris. Ik vond dat een mooie opsteker.
Dit jaar zijn ook de nieuwe Voedingsnormen voor vitamines en mineralen voor volwassenen uitgekomen. Ik heb zelf ooit in die commissie gezeten, voordat ik vicevoorzitter werd. Ik weet dus wat voor edel handwerk daar is verricht. Het is belangrijk werk en deze normen staan weer voor jaren. Het mooie van dit normenwerk – dat geldt ook voor bijvoorbeeld stoffennormen – is dat je hier als Gezondheidsraad heel dicht op het beleid zit. In dit geval vertaalt het zich vrijwel meteen door in de voedingsadviezen van het Voedingscentrum en via die weg naar bijvoorbeeld de adviezen van diëtisten of consultatiebureaus, of naar de voeding die in ziekenhuizen wordt verstrekt. Dan zie je direct de maatschappelijke betekenis van al dat gezwoeg.
Hoe zou u uw eerste jaar als vicevoorzitter samenvatten?
Het was een mooi en leerzaam, maar soms ook pittig jaar. Veranderen kost nu eenmaal energie. Maar voor mij is dat wel een kans geweest. Ik heb met iedereen gesproken en daarbij zaken ter discussie kunnen stellen die je anders voor waar aanneemt. Het is mooi om te zien wat we samen bereiken. Ik wilde aan de slag als vicevoorzitter omdat ik de Gezondheidsraad kende als een organisatie met gezaghebbende adviezen en goeie wetenschappers en ondersteuners aan boord. Dat beeld is alleen maar bevestigd. Zeker nu we ook laten zien dat we ook kunnen meebewegen.