Inzet vaccins in huidige fase COVID-19-vaccinatieprogramma
De COVID-19-pandemie is in een andere fase terechtgekomen. Het aantal coronabesmettingen daalt al enige tijd gestaag en er zijn steeds meer mensen gevaccineerd. Bovendien is de beschikbaarheid van de mRNA-vaccins flink toegenomen. Daarnaast is bij het Janssen-vaccin dezelfde zeldzame ernstige bijwerking gemeld als bij het AstraZeneca-vaccin: trombose in combinatie met een laag aantal bloedplaatjes. De Gezondheidsraad heeft bekeken met welke inzet van vaccins het vaccinatieprogramma zo snel en effectief mogelijk kan worden uitgevoerd.
Bij jongere mensen, die nu aan de beurt zijn voor vaccinatie, is het risico op een ernstig beloop van COVID-19 klein. Het risico op de zeldzame bijwerking van vectorvaccins, die in verhouding vaker voorkomt bij jongere mensen, weegt daardoor des te zwaarder. Bij mRNA-vaccins is de nut-risicoverhouding gunstiger voor deze groep. Daarom verdient het de voorkeur mRNA-vaccins in te zetten bij jongere groepen die gaan worden uitgenodigd voor de eerste prik. Dat is, gezien de lage infectiedruk, de ruime beschikbaarheid van mRNA-vaccins en de hoge mate van bescherming die ze bieden, volgens de Gezondheidsraad het snelste en meest effectieve scenario binnen het vaccinatieprogramma.
Groepen die via reguliere kanalen moeilijk te bereiken zijn voor de tweede prik kunnen juist wel meer baat hebben bij het Janssen-vaccin omdat ze dan met één prik beschermd zijn. De Gezondheidsraad benadrukt dat het Janssen-vaccin voldoende effectief en veilig is.